Dirk Imhof schreef een interessant artikel over Mynken Liefrinck, die als bedrijfleider zelfstandig een zaak runde van het drukken, inkleuren en verkopen van gravures.
Hieronder wordt het belangrijkste van de tekst weergegeven. Wie meer wil lezen en de volledige minutieuze details wil kennen van de voetnoten, tabellen, bronvermelding en meerdere afbeeldingen, verwijs ik naar het oorspronkelijke artikel:
The enterprising Mynken Liefrinck : coloring, printing and selling maps and prints in sixteenth-century Antwerp, Dirk Imhof
Dit verscheen als ‘Volume 42, 2020, nummer 3/4 bij Simiolus, Netherlands quarterly for the history of art.
Mynken Liefrinck, drukster, inkleurster en verkoopster van prenten en inkt
De bloeiende wereld van boeken en prenten
De bloeiende wereld van gedrukte afbeeldingen en teksten in het vroegmoderne Europa bood heel wat mogelijkheden voor tal van individuen, waaronder veel vrouwen.
Mynken Liefrinck is een -minder bekend- voorbeeld in Antwerpen.
Ze begon, net als anderen, als een weduwe en zette de activiteiten van haar overleden man verder. Nadien breidde ze haar werkterrein uit en slaagde ze erin om op vele niveaus mee te spelen in de wereld van prenten en boeken.
Zij was niet de enige vrouw die ervoor koos om op deze manier te werken. Een van haar dochters, Tanneken Huys, drukte op dezelfde manier platen in 1582, terwijl een andere, Lynken van Lanckvelt, het bedrijf van haar moeder waar koperplaten werden gedrukt, bijna een decennium na haar dood voortzette. Ook andere vrouwen, zoals Anna Ortelius, de zus van Abraham Ortelius, en Lynken Verhoeven, Elisabeth Seghers en Lynken Swinghen droegen als inkleursters bij tot de internationaal succesvolle productie en distributie van gedrukte afbeeldingen in Antwerpen.
Dat Mynken Liefrinck haar hoofdactiviteit in de bloeiende wereld van boeken en prenten in Antwerpen combineerde met verschillende andere bijberoepen om haar basisinkomen aan te vullen, was niet ongewoon in de zestiende eeuw. Zo varieerde de productie van de houtsnijder Antoon van Leest van houtsneden voor boekillustraties tot het leveren van plafond- en inpakpapier, terwijl Robert Peril, de houtsnijder van de grootse ‘Triomfantelijke intrede van Karel V naar Bologna‘, ook een producent was van speelkaarten.
Wetenschappers onderzoeken meestal slechts een van de activiteiten van deze artiesten en negeren de andere, omdat in vele gevallen maar een van deze activiteiten bekend is.
Mynken Liefrinck, actief in de prent- en kaarthandel in het zestiende-eeuwse Antwerpen, is een van de uitzonderingen. Dankzij het behoud van de archieven van Christoffel Plantijn, voor wie ze regelmatig werkte, is het mogelijk om haar verschillende activiteiten in detail te documenteren.
Analyse van deze gegevens levert een schat aan informatie op over die activiteiten, zoals wat ze in rekening bracht voor het inkleuren van een atlas van Ortelius of een kaart van Mercator en hoe het drukken van koperplaten voor de edities van Plantijn was georganiseerd.
Met de gegevens in de archieven die ook de bedragen documenteren die Liefrinck met haar werk verdiende, is het mogelijk om de winsten die ze maakte te vergelijken. Op deze manier weten we dat de betalingen die ze van Plantijn ontving vooral voor het inkleuren en het drukken van platen waren, en hoe die tarieven evolueerden in de volgende decennia die ze voor Plantijn werkte.
Deze gegevens van de Officina Plantiniana zijn des te waardevoller omdat ze de enige zestiende-eeuwse bron zijn die dit soort gegevens verschaft. en hoe die tarieven evolueerden in de tijd dat ze voor Plantijn werkte.
Leven
Willemeyne (meestal afgekort als Mynken of Myntien) Liefrinck (? –1593) was de dochter van de houtsnijder Willem Liefrinck (1490–1542). In april 1543 huwde ze met de schilder Frans Huys (c. 1522-voor 1561) en baarde zes kinderen.
Op 2 mei 1563, een jaar na de dood van Huys, hertrouwde Mynken met de Antwerpse schilder Pauwels van Overbeke, over wie weinig bekend is. Hij werd in 1572 als schilder ingeschreven in het Sint-Lucasgilde, maar er is maar één schilderij dat zijn handtekening draagt. Hij was volgens getuigenissen voornamelijk actief als etser.
Toen Mynken Liefrinck op 11 juli 1593 overleed, werd een inventaris van al haar bezittingen gemaakt door notaris Adriaan de Witte. Haar erfgenamen waren de dochters uit haar huwelijk met Frans Huys, haar weduwnaar Pauwels van Overbeke en hun zoon Pauwels van Overbeke II. Volgens deze inventaris woonde en werkte ze in ‘De Wildeman‘, een huis in Lombardenvest in Antwerpen.
Dat alle bezittingen van de drukkerij op de lijst van Liefrincks nalatenschap stonden, wijst erop dat zij eigenaar was van de zaak. Hoewel ook de naam van Van Overbeke soms ook samen met Liefrinck wordt vermeld in de Plantijnse archiefstukken uit de jaren 1590, werden vrijwel alle transacties met Plantijn en zijn schoonzoon Jan Moretus geregistreerd met alleen Mynken Liefrinck.
Activiteiten
De verschillende activiteiten van Liefrinck
1. het drukken van koperplaten;
2. het kleuren van prenten, kaarten en atlassen (inclusief het op canvas kleven en vernissen);
3. de handel in prenten en kaarten:
4. het leveren van inkt,
Bij haar transacties met de Officina Plantiniana was het drukken van koperplaten de activiteit die de meeste inkomsten genereerde. Uit de Plantijnse archieven blijkt dat met uitzondering van de eerste jaren en de periode 1578–80, het bedrag dat Plantijn en Jan Moretus haar betaalden voor het afdrukken van koperplaten veel meer was dan het bedrag dat zij haar betaalden voor alle andere activiteiten samen.
Men moet daarbij bedenken dat Plantijn gedurende het grootste deel van de tweede helft van de zestiende eeuw de enige drukker in Antwerpen was die diepdrukillustraties in zijn uitgaven gebruikte. Pas aan het einde van de eeuw werd diepdruk meer en meer standaardpraktijk bij de Antwerpse uitgevers. Dankzij Plantijns vernieuwing van het grootschalige gebruik van diepdrukillustraties voor zijn boeken, had Liefrinck een vrij regelmatige bron van inkomsten, dus is het niet verwonderlijk dat Plantijns portret deel uitmaakte van haar nalatenschap.
1. Het drukken van koperplaten
Liefrinck begon eind jaren 1560 voor Plantijn te werken en drukte koperplaten voor de boekillustraties van Plantijn. In tegenstelling tot houtsneden, die werden gedrukt vanaf het bovenvlak van een houtblok, werden gravures en etsen ingesneden in een koperplaat, in diepdruk. Deze konden niet samen met de tekst worden gedrukt maar afzonderlijk met een walspers.
In 1566 had Plantijn zijn eerste editie geïllustreerd met gravures, de ‘Vivae imagines corporis humani corporis humani‘ door de Spaanse anatoom Joannes Valverda.
Het graveren van deze platen is begonnen door Frans Huys, de eerste echtgenoot van Liefrinck, maar na zijn dood in 1562 vroeg Plantijn aan Pieter, de broer van Frans, om de gravure en druk te voltooien. van de platen. Hij deed dit tegen de prijs van 20 stuivers per honderd afdrukken. Voor het drukken van de titelplaat van de Nederlandse uitgave (1568) van dit anatomieboek, werd echter niet Pieter Huys maar Mynken Liefrinck betaald door Plantijn. Zij rekende slechts 12 stuivers per honderd afdrukken.
Dit lagere tarief was misschien de reden waarom Plantijn haar verkoos boven Huys voor zijn volgende projecten waarbij platen werden gedrukt. Hoe dan ook, Huys drukte na 1568 geen koperplaten meer voor Plantijn, terwijl Liefrinck dat de rest van haar leven wel bleef doen. Omdat Plantijn nog maar pas was begonnen met het gebruiken van gravures of etsen als illustraties in zijn boeken, kwam dat werk voor haar langzaam op gang, maar het nam al snel toe en werd regelmatig.
In 1570 en 1571 drukte ze de gravures voor Plantijns ‘Horae beatae Mariae Virginis‘ en voor de ‘Humanae salutis monumenta‘ van Benedictus Arias Montanus.
Het waren twee edities met een verbluffend aantal hoogwaardige gravures die destijds waarschijnlijk veel indruk maakten op boekenliefhebbers. Het gebruik van gegraveerde randen rond de centrale gravures bewees dat Liefrinck of haar medewerkers ook complexe opdrachten aankonden.
De prijs van het drukken van koperplaten
Een onderzoek van de betalingen aan Liefrinck leert veel over het drukken van koperplaten voor boekillustraties, wat vooral waardevol is omdat er geen vergelijkbare archiefbronnen bewaard zijn gebleven. Ze laten niet alleen zien hoe het drukken van de platen paste in het totale proces van het drukken van een boek, maar ze verduidelijken ook hoe de kosten werden berekend.
De kosten voor het drukken van de platen werden bepaald door het aantal bedrukte vellen, de grootte van de platen en de moeilijkheidsgraad van het werk. De tarieven varieerden van 5 stuivers tot 80 stuivers per honderd afdrukken.
Het lage tarief was bijv. voor het drukken van een wapen (een ovaal van 88 × 72 mm) in
‘De conservanda valetudine liber‘ van Henricus Rantzovius in 1584.
Het meest voorkomende tarief was 10 stuivers per honderd, bijvoorbeeld voor het afdrukken van het portret van Ovidius (112 x 78 mm) in ‘P. Ovidii Nasonis Fastorum libros observationes‘, 1581 van Hercules Ciofanus.
Aan de andere kant, voor de grotere platen zoals de titel in de muziekeditie van Jacobus de Kerle in 1582 (een plaat van 500 × 357 mm) bracht Liefrinck 30 stuivers per honderd afdrukken in rekening. Dus hoe groter de plaat, hoe hoger het tarief voor het afdrukken.
Ook meerdere platen op één vel drukken of een combinatie van illustraties binnen kaders laten afdrukken verhoogde de prijs.
In sommige edities varieerde het aantal platen dat per vel tekst gedrukt moest worden. Terwijl sommige van de bladen van de Nederlandse editie van de ‘Manuale Catholicorum‘ uit 1589 van Petrus Canisius slechts uit één afbeelding bestonden, werden die in andere edities met twee, drie of zelfs vier etsen gedrukt.
Hoewel Liefrinck normaal gesproken haar druktarief kon variëren volgens het aantal afbeeldingen dat per blad gedrukt moest worden, paste ze vaak een gemiddeld tarief toe, aangeduid met de uitdrukking ‘deen door dander‘.
Duur en timing
Naast de kosten voor het drukken van koperplaten, zijn de gegevens over betalingen van Liefrinck veelbetekenend voor de timing van het drukken. Het is duidelijk dat de betalingen voor het drukken van de illustraties verschijnen na de betalingen voor het drukken van alle exemplaren van de tekst.
Bijvoorbeeld, voor het boek over oorlogvoering van Aurelio de Pasino, de ‘Discours sur plusieurs poincts de l’architecture de guerre concernans les fortifications tant anciennes que modernes‘ uit 1579, werden de betalingen voor het zetwerk van de tekst geregistreerd van 13 tot 24 december 1578, terwijl die voor het drukken van de koperplaten werden genoteerd van 15 december 1578 tot 3 januari 1579.
We bezitten een gedetailleerde verklaring van Liefrinck over de druk van de gravures in het ‘Sanctorum kalendarii” met de titel ‘Dit sijn de almellacken die wij ghedruckt hebben‘.
Ze merkte op dat op 18 juli 1580 afdrukken werden gemaakt voor 50 exemplaren, op 9 augustus 1580 voor nog eens 50 exemplaren, en dat dit doorging tot 3 februari 1581, toen de laatste afdrukken werden gemaakt voor 231 exemplaren, resulterend in 7008 vellen, hetzelfde aantal als in Plantijns Grand livre:
‘Dit sijn de almellacken die wij ghedruckt hebben. Ghedruckt 12 soerte vande almellacken op elcks blat 24 figuerkens op elcks en 50 saemen 6 hondert den 18ten julius; ghedruckt 12 soerte vande almellackes op elcks en 50 saemen 6 hondert den 9ten augustus; ghedruckt 3 boexken vande almellacke 36 blaere den 18ten augustus; ghedruckt 12 soerte vande almellacken op elcks en 50 saemen 6 hondert den 17ten september; ghedruckt 12 soerte vande almellacken op elcks en hondert saemen 12 hondert den 3den desember; 1581 ghedruckt 12 soerte vande almellacken op elcks en hondert saemen 12 hondert den 3den februawaerius; ghedruckt 12 soerte vande almellacken op elcks 2 hondert 31 blaere saemen 27 hondert en 72 blaere; de almellacken beloopen 70 hondert en 8 blaere.’
Deze verklaring laat zien hoe lang het drukken van een groot aantal gravures in een boek duurde.
Er zijn verschillende verklaringen voor deze tijdspanne mogelijk. Liefrinck zou zich hebben kunnen bezighouden met andere projecten, die de werkzaamheden aan het ‘Sanctorum’ onderbraken, of Plantijn zou er de voorkeur aan kunnen hebben gegeven om alleen het aantal exemplaren klaar te hebben dat hij op een bepaald moment kon verkopen in plaats van alles tegelijk.
Als Plantijn een editie publiceerde die ofwel geïllustreerd was met houtsneden, ofwel met etsen of gravures, zoals hij vaak deed bij zijn liturgische werken, waren de exemplaren geïllustreerd met houtsneden als eerste ter beschikking. De houtblokken en de tekst werden immers samen gedrukt.
Als het vereiste aantal van deze exemplaren was gedrukt, werden de houtblokken verwijderd en vervangen door blanco vullingen en werd het resterende aantal exemplaren gedrukt dat bedoeld was om met gravures of etsen te worden geïllustreerd. Deze exemplaren werden dan afgeleverd bij de drukkerij waar de koperplaten op een diepdrukpers werden gedrukt.
Zo waren bijvoorbeeld exemplaren van het ‘Missale Romanum‘ klaar met houtsneden vanaf mei 1574, maar die geïllustreerd met gravures pas op 3 september 1574.
Verkoop met houtsnede of kopergravure
Als Plantijn de exemplaren van een editie verdeelde in een groep geïllustreerd met houtsneden en een andere met gravures of etsen, moest hij inschatten hoeveel exemplaren hij van elk exemplaar kon verkopen. Op een markt waar hij een van de eerste uitgevers was die gravures op grote schaal als illustraties voor zijn boeken gebruikte, was dit geen gemakkelijke opgave.
Er was echter een oplossing: als de vraag naar exemplaren geïllustreerd met gravures hoger was dan verwacht, was het mogelijk om de gravures of etsen te drukken en deze in nog beschikbare exemplaren over de houtsneden te plakken. Er zijn inderdaad verschillende betalingen gedaan aan Liefrinck om koperplaten voor brevierboeken te drukken om deze in kopieën te plakken die eerst werden geïllustreerd met houtsneden.
Dit gebeurde vooral voor liturgische uitgaven, maar er is een ander voorbeeld.
Een aantal exemplaren van het ‘Vitae sanctorum‘ van Franciscus Haraeus uit 1590 werd gedrukt met een houtsnede op de titelpagina. Blijkbaar gaven kopers echter de voorkeur aan exemplaren met een geëtste titelpagina. Op 24 november en 18 december 1590 werd Liefrinck betaald voor het drukken van extra afdrukken van de geëtste titelpagina die over de houtsnede titelpagina werden geplakt.
Niet elke betaling aan Liefrinck voor het drukken van koperplaten was bedoeld voor de eigen boekillustraties van Plantijn of Jan Moretus. In enkele gevallen traden ze op als tussenpersoon voor anderen. Zo betaalde Plantijn in 1577 Liefrinck voor drie afdrukken met elk 94 niet-gespecificeerde platen. Deze drie albums met gravures werden vervolgens naar de Antwerpse jezuïeten gestuurd.
Andere drukkers van gravures van Plantijn
Mynken Liefrinck drukte de meeste gravures voor Plantijn, maar zij was niet de enige die dit soort werk deed. Plantijn betaalde vanaf maart 1571 aan een zekere Jacques vander Hoeven of vander Houven, ‘imprimeur en cuivre’, een vast loon van 7 stuivers per dag voor drukplaten. Vander Hoeven bleef bij Plantijn werken tot 1582 of 1583, toen hij waarschijnlijk met Plantijn meeging naar Leiden. Slechts zelden zijn de platen die hij drukte gespecificeerd.
Voor de drukplaten in de grote foliobijbel uit 1583, de ‘Biblia Sacra‘ huurde Plantijn naast Liefrinck en Van der Hoeven eigenlijk nog een derde persoon in. In zijn dagboek van 1582 noteerde Plantijn drie betalingen aan Tanneken Huys op 16 februari, 14 en 23 maart 1582. Tanneken (of Anna) Huys was de derde dochter van Mynken Liefrinck uit haar huwelijk met Frans Huys.
De organisatie van het werk
Ondanks de talrijke gegevens over Liefrinck die koperplaten drukte, blijven er helaas nog veel vragen over de organisatie van haar atelier. Wie deed bijvoorbeeld het eigenlijke werk?
Het drukken van koperplaten was zwaar lichamelijk werk. Voor het efficiënt drukken van platen was een team nodig: een of twee mensen om de platen schoon te vegen, een andere om ze af te drukken en nog een andere om de vellen papier te behandelen. Waarschijnlijk liet Liefrinck enkele drukkers voor haar werken. We hebben echter geen informatie hierover.
Ook weten we niet precies hoeveel diepdrukpersen er in gebruik waren. De inventaris van Liefrinck bevat ‘een houtten figuerpersse; een cleyn figuerpersse; noch een grootte figuerpersse … een quaye druckpersse‘ maar het is onzeker of ze allemaal tegelijkertijd in gebruik waren.
2. Inkleuren van platen en landkaarten
Ingekleurde illustraties in gedrukte boeken werden al sinds het einde van de vijftiende eeuw gebruikt. Vanaf het begin van zijn carrière in de jaren vijftig handelde Plantijn in ingekleurde kaarten, die hij kennelijk rechtstreeks van kaart- en prenthandelaren kocht. Degene die in de jaren 1560 vaak kaarten voor hem inkleurde was Peter Draeckx van Mechelen. Ook de cartograaf Abraham Ortelius leverde in de jaren 1560 regelmatig ingekleurde kaarten aan Plantijn.
De personen die Plantijn gewoonlijk van ingekleurde kaarten voorzagen, hielden daar allemaal mee op rond de tijd dat Mynken Liefrinck in 1568 voor hem begon te werken,
Uit alle betalingen aan Liefrinck voor kleurwerk blijkt dat het merendeel voor wandkaarten was van Gerard Mercator en kopieën van de atlas van Abraham Ortelius, het ‘Theatrum orbis terrarum‘. In deze gevallen betaalde Plantijn haar voor de inkleuring, niet voor de exemplaren zelf, die hij ongekleurd in grote hoeveelheden rechtstreeks bij Ortelius en Mercator kocht.
Prijs
Het boek van rekeningen van Plantijn vermeldt minstens 40 betalingen aan Liefrinck voor het inkleuren van volledige exemplaren van de verschillende edities van het ‘Theatrum‘.
De kosten voor het inkleuren van dit ‘Theatrum‘ van Ortelius stegen voortdurend met het toegenomen aantal kaarten in elke nieuwe -gecorrigeerde- editie. Volgens een lijst met items die Plantijn verkocht, werden de kaarten die in het ‘Theatrum‘ waren opgenomen apart verkocht tegen 2½ stuivers voor een gewone kaart en 5 stuivers voor een ingekleurde.
De kosten voor het inkleuren van een hele atlas waren echter niet alleen een kwestie van deze basisprijs van 2½ stuivers vermenigvuldigd met het aantal vellen met kaarten. Naast de kaarten moest ook de titelpagina worden ingekleurd en vanaf 1579 ook het portret van Ortelius, samen met decoratieve elementen zoals initialen.
Plantijn verwierf eveneens honderden grote wandkaarten van Gerard Mercator, van de wereld en van Europa in het bijzonder, die hij indien nodig aan Liefrinck gaf om in te kleuren. Er zijn 46 verslagen van betalingen aan haar voor het inkleuren van een of meer exemplaren van de wereldkaart van Mercator, waarvoor Plantijn doorgaans 30 stuivers betaalde voor het inkleuren van een exemplaar en 36 stuivers voor inkleuren en vernissen.
Het ‘Theatrum‘ van Ortelius en de kaarten van de wereld en Europa van Mercator komen verreweg het meeste voor in de betalingen van Plantijn aan Liefrinck om in te kleuren. Rekeningen voor het inkleuren van andere kaarten of publicaties zijn veel beperkter.
Er was bijvoorbeeld een kaart van de Lage Landen van Philips Galle, en een van Frans Hogenberg (Belgica), evenals de kaart van Mercator van Engeland, die van Ortelius van Azië.
en voor het inkleuren van de ‘Montis Domini totiusque sacri templi exemplum‘.
Bovendien betaalde Plantijn Liefrinck 7 maal voor het inkleuren van de Franse of de Italiaanse versie van de ‘Beschrijving van de Nederlanden‘ van Lodovico Guicciardini uit de jaren 1580.
De standaardprijs voor een niet-ingebonden exemplaar kostte 6 tot 7 gulden per kopie. de prijs van een ingekleurde en ingebonden exemplaar kostte het dubbele.
Het blijkt dat bijna alle betalingen aan Liefrinck voor het inkleuren beperkt waren tot cartografische publicaties. De Plantijnse pers gaf ook andere boeken uit, zoals gebedenboeken of botanische werken, die soms ingekleurd waren, maar Plantijn betaalde Liefrinck nooit voor dat soort werk.
Wie kleurde de prenten in voor de Officina Plantiniana?
Liefrinck was niet de enige die voor Plantijn kaarten en atlassen inkleurde. Ook anderen werden ingeschakeld om dit werk te doen.
Ondanks dat Liefrinck niet de meeste opdrachten voor het inkleuren kreeg, lijkt ze toch Plantijns favoriete inkleurster te zijn geweest, zoals blijkt uit verschillende opdrachten. De meest in het oog springende zijn de speciale werken die als presentatie-exemplaren naar het Spaanse hof werden gestuurd.
In 1580 stuurde Plantijn twee gekleurde exemplaren van een grote gravure met zicht op Salomo’s tempel naar koning Filips II. Hij had deze ‘Montis Domini totiusque sacri templi exemplum‘, laten graveren naar een beschrijving door Benedictus Arias Montanus, voor het eerst gepubliceerd in 1576, herdrukt in 1578. Op 22 augustus 1580, werd Liefrinck 28 stuivers betaald voor het inkleuren en versieren van de gravures ‘2 Salomons templen doen met gaut ende silver‘.
Een andere belangrijke opdracht voor het Spaanse hof was het inkleuren van de Spaanse editie van het ‘Theatrum‘ van Ortelius in 1588. Na zijn terugkeer uit Leiden in 1585 had Plantijn de atlas op eigen kosten in het Spaans laten vertalen en hij droeg het op aan de Spaanse kroonprins. Omdat Plantijn zijn uitgave beschouwde als een teken van trouw aan de kroon na zijn werk voor de calvinistische Universiteit Leiden in de voorgaande jaren, moest het presentatie-exemplaar voor de prins een bijzondere uitgave zijn. Op 9 juni 1588 ontving Liefrinck 36 gulden voor het inkleuren van deze atlas, inclusief het gebruik van goud en zilver, veel hoger dan de gebruikelijke prijs van 10 gulden die Plantijn betaalde voor het inkleuren van een Spaans ‘Theatrum‘.
Naast de inkleuring en versiering van Liefrinck werd het omslag gemaakt van rood leer met rode en witte zijden linten. Het werd op 28 juli 1588 via de secretaris van koning Filips, Gabriël de Zayas, naar Madrid gestuurd.
Misschien was de zus van Ortelius de enige die het beter deed dan Liefrinck op het gebied van inkleuren van kaarten. In een brief van 28 februari 1576 aan Abraham Ortelius vraagt Arias Montanus uitdrukkelijk een exemplaar van het ‘Theatrum’ door zijn zuster ingekleurd. We weten spijtig genoeg niet wat zij in rekening bracht.
3. Handel in prenten en kaarten
Uit het bovenstaande blijkt dat Plantijn ongekleurde kopieën van kaarten en atlassen van andere cartografen kocht en vervolgens liet inkleuren door Liefrinck, ofwel dat zij exemplaren inkleurde van cartografische uitgaven gedrukt door Plantijn zelf.
Dit zou de verkeerde indruk kunnen wekken dat Liefrinck niet zelf in prenten of geïllustreerde boeken handelde. Hoewel beperkt in aantal, verkocht Plantijn exemplaren van een aantal van zijn uitgaven aan Liefrinck voor verdere distributie, terwijl zij soms kaarten of prenten aan Plantijn verkocht.
Zo kocht ze in totaal 39 exemplaren van de kaart van Europa van Mercator en 22 exemplaren van zijn wereldkaart, naast een aantal andere die niet kunnen worden geïdentificeerd.
Ze kocht ook zeven keer een volledig exemplaar van het ‘Theatrum‘ van Ortelius en tweemaal een exemplaar van ‘Description des Pais Bas‘ van Ludovico Guicciardini uit 1582.
Ook kocht Liefrinck regelmatig met diepdrukillustraties geïllustreerde boeken van Plantijn, bijv. de grote ‘Sacri templi exemplum‘ door Arias Montanus in 1576, en exemplaren van
‘La ioyeuse… entrée‘ uit 1582 van François d’Anjou.
Daarnaast waren er twee aankopen van niet-geïllustreerde Plantijnse uitgaven: 25 exemplaren van het ‘Edict perpetuel sur l’accord, faict entre. .. Iean d’Austrice et les Estatz Generaulx‘ en 25 exemplaren van de Nederlandse vertaling op respectievelijk 28 februari en 2 maart 1577.
Deze uitzonderlijke aankopen zijn waarschijnlijk gemaakt als een gevolg van de
politieke gebeurtenissen van die tijd, aangezien ze de tekst bevat van een (helaas tijdelijk) staakt-het-vuren in de aanhoudende oorlog in de Lage Landen, aangeduid als het ‘Eeuwig Edict‘, dat op 12 februari 1577 werd ondertekend door de nieuwe gouverneur Juan van Oostenrijk en de Staten-Generaal.
Buiten deze uitzonderlijke aankoop kocht Liefrinck in 1579 op verschillende data ook in totaal 84 exemplaren van een publicatie die in de boekhouding van Plantijn ‘Imago Flandriae‘ heet.
Omgekeerd wordt er vanaf de allereerste transacties tussen Mynken Liefrinck en Plantijn melding gemaakt van het verkopen van prenten en kaarten door Liefrinck aan Plantijn, hoewel deze beperkt zijn. In 1568 verkocht ze hem verschillende exemplaren van een kaart die ‘Anvers‘ of ‘Antverpia‘ wordt genoemd.
Op 29 januari 1568 verkocht ze hem 12 exemplaren (ingekleurd en ongekleurd, en enkele op canvas). Een soortgelijke rekening werd opgetekend op 19 maart 1568, toen ze 25 ongekleurde en 12 ingekleurde exemplaren van dit gezicht op Antwerpen afleverde, die Plantijn vervolgens naar de Frankfurter Messe stuurde voor verdere verspreiding.
Deze gezichten van Antwerpen verwijzen hoogstwaarschijnlijk naar de houtsnede die Liefrincks echtgenoot Pauwels van Overbeke als volgt ondertekende: ‘Thantwerpen van Pauwels van Overbeke, opde Lombaerveste inde vier Evangelisten. 1568.’
De kaarten die Liefrinck aan Plantijn verkocht, zijn doorgaans moeilijk te identificeren. De meeste historische prenten die zij leverde wijzen in de richting van Frans Hogenberg en zijn ‘Geschichtsblätter‘. Een voorbeeld is de verkoop op 15 juni 1583 van ‘8 furien van Antwerpen‘ (‘8 exemplaren van de [Franse] furie in Antwerpen’) voor 6 stuivers, die Plantijn doorverkocht aan François Boulet, een boekverkoper in Rijsel.
Een ander voorbeeld is de verkoop op 27 januari 1590 van ‘1 Staccada in f ° bl[anc]‘ voor 15 stuivers. Dit verwijst waarschijnlijk naar een prent met een zicht op de brug met schepen die Alexander Farnese over de Schelde bouwde als onderdeel van zijn belegering van Antwerpen in 1584, getiteld ‘Palatio, vulgo Steccata, pontis Antverpiani pars‘.
Dat Liefrinck prenten van Hogenberg in Antwerpen verkocht, kan ook worden afgeleid uit de inventaris die werd opgesteld na haar overlijden, die verwijst naar een rekeningboek waarin sprake is van een schuld voor de aankoop van verschillende prenten en kaarten van Hogenberg en kaarten:
‘Inden iersten luyt de voors. boeck soo heeft het sterffhuys openstaende reke. met Franchoys Hoogenberge soo van verscheyden cunsten ende caerten van hem ontf. als verscheyden swertten hem daerop gesonden dwelck deen tegen de andere aff te rek. staet daeraff als gestelt wort – memoria.‘
In die inventaris van het huis ‘De Wildeman‘, waar Liefrinck en Pauwels van Overbeke op het einde van hun leven woonden, wordt ook melding gemaakt van een winkel. De voorraad van de kaarten en prenten daarin omvatte een relatief bescheiden aantal van 961 bladen met prenten. Deze laatste afdrukken werden niet geïdentificeerd, maar simpelweg omschreven als: ‘ij.c lxxxv [285] bladeren van diversche historien. Vc lij [552] bladeren van diversche beeldekens. noch ic xxiiij bl. [126] van diversche figueren’ en ‘een doosse met diverssche geprintte belekens‘.
De meeste kaarten in de inventaris werden ook slechts vaag beschreven als bijvoorbeeld ‘twee caerten van Vranckryck’ of ’twelff caertten met mappen ende Europen; drye caerten van Londen…‘ Slechts in drie gevallen werd de auteur van de kaart vermeld, namelijk twee kaarten van Europa door Gerard de Jode, een kaart van het Heilige Land door Hieronymus Cock en 68 kaarten door Abraham Ortelius, waarschijnlijk uit zijn ‘Theatrum‘.
Daarnaast waren er enkele ongebonden boeken: een van de zeekaarten (misschien een kopie van ‘Speculum nauticum‘ van Waghenaer), het ‘Theatrum‘ van Ortelius in het Spaans, en een kopie van de beschrijving van de Lage Landen in het Frans van Guicciardini.
De kaart van Antwerpen uit 1568 en de kopieën van Hogenbergs ‘Geschichtsblätter‘ met Van Overbekes impressum zijn hierboven al genoemd. Liefrincks inventaris uit 1593 bevat 13 koperplaten en 2 houtblokken. Deze laatste twee waren een afbeelding van de stad Antwerpen en van het Oostershuis of Hanzehuis.
Zelfs als we aannemen dat een aantal van de prenten en kaarten niet in de inventaris van Liefrinck waren opgenomen omdat Pauwels van Overbeke ze als zijn bezit kon claimen, lijkt de drukkerij van Liefrinck zich toch vooral te hebben geconcentreerd op kaarten, taferelen van historische gebeurtenissen en aanverwant materiaal, en niet op prenten van andere onderwerpen. Als Mynken Liefrinck en Pauwels van Overbeke ook actief waren als uitgever van prenten, dan was dat maar op kleine schaal.
Uit de inventaris van Liefrinck blijkt dat ze niet alleen met Plantijn handelde in prenten en kaarten, maar ook met andere prenthandelaren in Antwerpen. Het blijkt dat verschillende kaartenmakers en drukkerijen haar nog altijd geld verschuldigd waren.
Behalve Abraham Ortelius, die maar een kleine schuld van 7 gulden had, waren Frans Hogenberg (via Philips Galle) en de weduwe van Gerard de Jode haar betalingen voor prenten (‘conste’) verschuldigd. De schilder Hieronymus van Vissenaken had een oude schuld van 7 gulden voor een exemplaar van de ‘Geschichtsblätter‘ van Hogenberg, terwijl een zekere ‘Hercules den Italiaen’ nog moest betalen voor kaarten die hij in opdracht had besteld voor een zekere Lomelino.
4. Het leveren van inkt
Naast het drukken van koperplaten, het kleuren van kaarten en atlassen en het verkopen van kaarten en prenten, voorzag Mynken Liefrinck Plantijn en Jan Moretus ook regelmatig van inkt.
Dit was niet het soort inkt dat Plantijn nodig had voor zijn persen, waarvoor hij andere leveranciers had, zoals Guillaume van Essche, Arnold Kindt en later Joris Berger.
De inkt die Liefrinck aan Plantijn verkocht, was voor het drukken van koperplaten, die vloeiender is dan de inkt die wordt gebruikt voor het afdrukken van tekst. Deze leveringen begonnen in 1571 en gingen door tot 1592. De inkt werd geproduceerd in de vorm van een stevige koek en moest tot poeder worden vermalen.
Voor dit malen, dat in de Plantijnse boekhouding wordt aangeduid als ‘brayer’ of ‘broyer’, had Plantijn in 1570 ook iemand anders in dienst, een man genaamd ‘Lieven le brayeur’. Vanaf 1571 gaf hij blijkbaar de voorkeur aan Liefrinck.
De inkt was waarschijnlijk bedoeld voor de diepdrukpers van Jacques van der Hoeven. Nadat Van der Hoeven in 1583 met Plantijn naar Leiden verhuisde, stuurde Liefrinck hem ook een keer inkt voor zijn werk aldaar.
Ook leverde Liefrinck af en toe ook vermiljoen, nodig voor de rode inkt die Plantijn vooral gebruikte voor zijn liturgische uitgaven. Grote hoeveelheden van dit pigment werden door Arnold Kindt en zijn zoon Hendrik aan Plantijn verkocht, maar sommige betalingen suggereren dat Liefrinck ook af en toe bij de aanvoer betrokken was. Het is moeilijk in te schatten hoe belangrijk de inkthandel voor haar bedrijf was.