Titel: Gheboden ende uyt-geroepen … den 30 augusti 1636: Om wech te nemen … vuyligheyt, comende … vande honden, die … veroorsaecken eenighe quaede pestilentiaele … sieckten …
Sorteertitel: Ordonnantie: [1636,08,30]
Auteur: de Weerdt, G. [edit.]
Instelling/Organisatie: Antwerpen, Stad
Uitgave: [Antwerpen] : Moretus, Balthasar I, 1636
Museum Plantin-Moretus: Preciosa
L1116
Gheboden ende uyt-geroepen by mijnen
Heeren, Onder-Schouteth, Borger-meesteren,
Schepenen, ende Raedt der Stadt van Ant-
werpen, op den 30. Augusti, 1636
Om wech te nemen de quaede reucken ende vuyligheyt/ comende
eensdeels door de menichte vande honden/ die dickwils veroorsaec-
ken eenighe quaede pestilentiaele ende contagieuse sieckten/ S o o
hebben mijne Heeren voorseyt ghecommiteert ende gheordonneert
dry persoonen/ om de honden te moghen doodt slaen die sy op de
straeten sullen vinden/ naer volghende d’instructie hier onder staen-
de/ ende dat tot den riiij. September 1636. naestcomende/ ende
langher niet. Welcke persoonen voor een teecken/ de waepen deser
Stadt op hunnen hoet sullen draghen.
Ghebiedende wel scherpelijck/ dat niemandt/ wie hy zy/ hem en
vervoordere de voorseyde hondtslaeghers eenighen oploop oft beletsel te doen/ met slijck/ stee-
nen oft aerde te worpen/ hun te iniurieren/ oft naer te roepen by hun selven oft yemanden
anders; op pene van dry guldens/ ende daer en boven arbitrairlijck ghecorrigeert te worden.
Ende soo verre eenighe kinderen oft ionghers hun vervoorderen hier teghens te doen/
t’selve sal worden verhaelt op de Ouders oft Meesters/ te bekeeren in drijen/ d’een deel den
Heere/ d’ander de Stadt/ ende t’derde/ half den aenbrenger/ ende half den hondtslaeger.
Ende doende iemandt teghens dese Ordonnantie/ niet machticgh zijnde de voorseyde breucke
te betaelen/ sal ghestelt worden veerthien daeghen inden diefput te water ende te broode/ oft
anderssins/ arbitrairlijck ter discretie vande Heeren worden gecorrigeert.
Instructie
En sal den Scherprechter niet vermoghen aen eenighe Borgheren oft Inghesetene deser
Stadt/ wie hy zy/ eenighe blecken oft teeckenen te vercoopen/ oft te gheven/ waer door dat
alsulcken honden souden moghen vry en exempt wesen van doot gheslaeghen te worden.
Item wordt gheordonneert den voorseyden Scherprechter/ niet doodt te slaen alsulcken
honden als hier naer worden ghespeceficeert, te weten/ haese winden/ oft diemen heet langhe
honden/ bracken/ waeter honden/ dogghen/ t’zy groot oft cleyn/ spilloenen/ lighhonden/ oft
eenighe cleyne diemen heet Jouffrouw hondekens/ oft oock eenighe andere honden die de
waeghens trecken/ bleyckhoven bewaeren/ ende dierghelijcke.
G.de Weerdt
Bevelen en verordeningen van de heren, onderschout, burgemeesters, schepenen en de raad van de stad Antwerpen op 30 augustus 1636
Om de slechte reuk en het vuil te verwijderen die grotendeels van de vele honden komen die dikwijls ook de gevaarlijke ziekte van de pest en andere besmettelijke ziekten veroorzaken, hebben de bovenvermelde heren drie personen aangesteld die de honden mogen doodslaan die zij in de straten vinden, volgens de volgende instructie hieronder en dit tot 14 september 1636 eerstvolgend, niet langer. Deze personen moeten het wapen van deze stad op hun hoed dragen.
Zij gebieden scherp dat niemand, wie hij ook is, de voormelde hondenslagers mag beletten of lastigvallen door met slijk, stenen of aarde te werpen, hen te beschimpen of uit te jouwen, zelf of door anderen.
Hierop staat een straf van drie gulden en bovendien een passende straf. Indien het kinderen of jongeren betreft, zal dit worden worden tegen op hun ouders of meesters.
De straf wordt in drieën verdeeld: een deel voor de heer, een deel voor de stad en het derde deel, half voor diegene die het aanbrengt en de andere helft voor de hondenslager.
Als men de boete niet kan betalen zal men 14 dagen in de diefput[1] gezet worden op water en brood of op een andere manier gestraft worden volgens de beslissing van de heer.
Voorschrift
De scherprechter mag geen medaille of kentekens verkopen aan de burgers of ingezetenen van deze stad, wie ze ook zijn, als deze honden vrij zijn van doodgeslagen te worden. Deze honden worden hierna gespecificeerd: hazewinden, die men lange honden noemt, brakken [2], waterhonden, doggen, grote en kleine, spaniëls, lighonden [3] en kleine honden die men juffrouwhondjes noemt en ook nog honden die wagens trekken of de linnenblekerijen bewaken, en dergelijke.
G. De Weerdt
1. diefput: onderaardse gevangenis; de kelderverdieping van het Steen deed dienst als kerker of diefput.
2. brakken: brakhond, soort jachthond
3. lighonden: een hond die blijft liggen tot hij het wild van zijn meester kan opjagen