Hendrik de Moy

Hendrik de Moy was stadssecretaris van Antwerpen. Hij archiveerde wat er gered was na de plundering van de Spanjaarden tijdens de Spaanse Furie in 1576.
Hij was de grootvader van Isabella Brandt, de eerste vrouw van P.P.Rubens, en de schoonvader van Filips Rubens, de broer van P.P. Rubens.

De Gheboden ende uutgheroepen van 21 april 1594 over diefstallen in het Antwerpse stadhuis zijn van zijn hand.

Ook ondertekende hij de Gheboden en uutgheroepen in vorige blogberichten:
Gheboden ende uutgheroepen van 21 mei 1590 over hangjongeren
Gheboden ende uutgheroepen van 17 juni 1581 over naaktzwemmen
Gheboden ende uutgheroepen van 24 juli 1584 over de bierprijs

P. Génard schreef het volgende over hem in Antwerpsche Archieven, deel 1, Antwerpen, 1864

Hendrik de Moy werd op 21 april 1534 geboren in Herentals. Zijn vader was Nicolaas de Moy, secretaris van deze stad, zijn moeder Catharina Moninckx. Hij behaalde de titel van doctor in de rechten. Hij kwam in Antwerpen wonen en werd op 18 april 1561 poorter van Antwerpen onder burgemeesters Jan van Schoonhoven en Nicolaas Rockox.
In  1563 onder het bestuur van Lanceloot van Ursel en Nicolaas Rockox werd hij tot secretaris van de stad benoemd ter vervanging van Frederik Stuydelinck. Op dat ogenblik waren zijn ambtgenoten de dichter Alexander Grapheus en de rechtsgeleerden Jan van Halle en Jan Asseliers.

Huwelijk en kinderen


Op 10 mei 1569 trad Hendrik de Moy in de Sint-Walburgiskerk in het huwelijk met Clara van Gulick, Melchiors dochter. Zij kregen verschillende kinderen:
1. Clara de Moy die op 23 oktober 1590 de griffier van de stad meester Jan Brandt huwde en de moeder werd van Isabella Brandt, de eerste vrouw van P.P. Rubens.
2. Catharina de Moy, in de O.-L.-V.-kerk gedoopt in 1574.
3. Maria de Moy, in de O.-L.-V.-kerk gedoopt op 29 januari 1586. Op 26 maart 1609 trad zij in de O.-L.-V.-kerk in het huwelijk met Philips Rubens, secretaris van Antwerpen en broer van P.P. Rubens.
Nadien huwde zij met Balthasar van Nispen. Samen stichtten zij een godshuis voor twaalf ouderlingen in een huis gelegen in de Korte Ridderstraat in een gang genaamd de ‘Swanengang’.

Werk

Hendrik de Moy verzette veel werk op het stadhuis. Buiten de bezigheden voor zijn ambt, legde hij zich toe op de geschiedenis van Antwerpen. Hij kende de inrichting van onze stad grondig en kon beroep doen op verschillende bronnen over onze stedelijke privileges. De traktaten die hij over dit onderwerp schreef werden nagenoeg het boek van onze rechten en vormden een leidraad voor onze magistraten.

De Moy verdeelde  zijn opstellen over verschillende boeken. Hij schreef achtereenvolgens:
1. Een traktaat over de Blijde Inkomsten der Hertogen van Brabant, Markgraven van het H.Rijk.
2. Een traktaat getiteld Collectanea privilegiorum;
3. Een traktaat getiteld Medulla privilegiorum;
4. Een bijzonder traktaat over de Privilegiën van Antwerpen, getiteld Ducum Brabantiae Tractatus;
5. Een traktaat in drie boekdelen over onze Costuymen;
6. Een traktaat over de Domeinen;
7. Een traktaat over de Officieren van de Stad Antwerpen;
8. Een traktaat over de Rekenmeesterskamer;
9. Een traktaat over de Tollen;
10. Een traktaat over de Beden en dagvaardigingen;

Enkele van deze werken werden zeker geraadpleegd wanneer in 1578 de magistraat besloot de Rechten en Costumen van Antwerpen te drukken. In het boekdeel van het jaar 1582 uitgegeven door Christoffel Plantin blijkt de medewerking van De Moy.

De brand in het stadhuis

In 1576 werd het stadhuis van Antwerpen geplunderd en in brand gestoken. Peter Smits, bijgenaamd Fabri, Jacobus de Kimpe en Jan de Witte konden een deel van de archieven van de stad redden. Als gevolg van deze ramp besloot de magistraat de verzameling te hervormen en gelastte daar Hendrik de Moy mee. Gedurende 25 jaar rangschikte de secretaris de geredde stukken en stelde Inventarissen op die als basis van het huidige archief dienen.

De Moy verdeelde zijn werk in twee hoofdstukken:
Inventaris der Privilegiekamer
Het groot Woordenboek of Algemene Inventaris
Hij overhandigde in 1588 zijn werk aan de magistraat met volgende tekst:

Eerwerdighe, Edele, Wyse ende Seer Discrete Heeren ende Goede mannen, Mijne Heeren Borgemeesteren, Schepenen, Thresoriers, Rentmeesters ende andere Leden van den Breeden Raedt deser Stadt.

Alsoo duer het miserabel saccagement deser stadt overcomen in den jaere 1576 in novembri de geheele stadt is geplundert, berooft ende de beste partye der selver deur de vernielende flamme is verslonden geweest; de welcke oock niet en heeft gespaert het stadthuys deser stadt, daer den meestendeel vande boecken, pampieren ende documenten der selver stadt syn verbrandt ende vernielt geweest, ende overgeblevene stucken ende pampieren gansch verstroeit ende verwoest: Soo dat ganscheiyck van noode was de overgeblevene stucken als vuyt den asschen te rapen ende de verstroeidde weder te doen vergaderen, die by een te brenghen ende die in ordre te stellen; daer toe Uw: Eerw: voersaten hebben gecommitteert den secretaris de Moy om de verwoeste pampieren ende stucken te versamelen ende dyer noch resteerden in ordre te stellen ende eenen pertinenten staet oft Inventaris daer aff te maken met behoefte van eerlycke recompense. Ende om het selve met eere te weghe te brenghen en heeft pyne noch aerbeyt gespaert, maer heeft allen sterfhuysen duersocht daer hij heeft vermoeit eenighe pampieren deser stadt concernerende te wesen, om die te moghen becomen, als nameltlyck het sterfhuys van de Auditeur oft Rekenmeester Doelmans, het sterfhuys van Peeter de Hase, item van Jan de Meyrer, van den Pensionaris Mr Jacob van Wesenbeke, item de stucken berust hebbende onder Mr Peeter ende Mr Jan van Wesenbeke, notarisssen; insghelycx allen de stucken, pampieren ende documenten bevonden inden sterfhuyse van Mr Jan Gillis, Pensionaris deser stadt geweest synde;  ende die altsamen by een gebrocht hebbende, heeft die gestelt opde Privilegiecamer deser stadt ende daeraff gemaect desen tegenwoordighen Inventaris. Ende ierst beginnende vande privilegien die besloten waeren inden grooten privilegiecom, daer aff te voerens sekeren Inventaris was te boecke gestelt, heeft bevonden dyen soo imperfect te wesen, dat men daer vuyt niet en cost verstaen het inhoudt vande selve privilegien. Heeft daerom noodich bevonden den selven soo te extenderen datmen, overlesende desen Inventaris, daer vuyt sal moghen sonder moeite verstaen het begryp ende geheele substantie van elck privilegie; beginnende den selven Inventaris a folio 61, alwaer in margine syn geannoteert de privilegieboecken deser stadt daer de selve privilegien inne syn geregistreert.
Daer naer a folio 173 volcht den Inventaris van allen de pampieren ende munimenten liggende in beyde de groote cassen opde Privilegiecamer.
Daer naer fol. 257, alias 45, soo coempt hier het inhoudt van de stucken begrepen in allen de sacken hangende aen beyde de scutsels, ende andere liggende opde berders tusschen de scouwe ende vensters mentionnerende vande Beden, vande Tollen, vande Vuytschryfbrieven, vande Geestelycheyt, ende dyergelycke materien.
Ende dat meer is, alhier gecobineert ende by een gevuecht dinhoudt van allen de boecken, stucken, pampieren, ende de documenten die op de heele Privilegiecamer syn berustende, waer inne de compilateur alsulcken getrouwicheyt ende nersticheyt heeft gedaen dat hy postponerende syne eyghen affairen, over de XXV jaeren daer inne heeft getravailleert dickwyls tot inder middernacht sonder verdrieten: Ende hebbende inden jaere 1579 van syne begoste besognee vesocht gehadt recompense, heeft voor apostille vercregen dat nopende de recompense vande Inventarisatie tot behoeff deser stadt begost te maken, sal daer aff inder redelycheyt gecontenteert worden de voers. inventarisatie ende besoignee volbracht wesende, achtervolgende dacte daer aff wesende in date 27 novembris 1579.

Ende hebbende nou desen Generalen Inventaris gebrocht in syne perfectie ende ten eynde;
Ende dat allen de privilegien deser stadt besloten gelegen hebbende in den grooten Privilegiecom by Uw: Eerw: syn oversien ende weder opgesloten ende sleutels daeraff behoorlyck syn vuytgedeylt,
Soo heeft den Compilateur gedacht nou tyt te wesen desen synen aerbeyt aen Uw: Eerw: als syne goetgunstighe Heeren op te draghen, te presenteren ende dediceren tot eene eeuwighe memorie, biddende Der Selver dese syne voers. besoignee voer goet ende in dancke te willen aenverden, ende daer beneffens achtervolgende Heure innegeboren goetgunsticheyt ende liberaliteyt, den voers. aerbeyt, pyne ende moeite, soo te versoeten gelyck Uw: Eerw: genereuse couragie is betamende ende verheysschende.

Hendrik de My beriep zich op het volgende document:

Alsoo de Secretaris de Moy by sekere requeste hadde versocht
gerecompenseert te worden vande inventarisatie by hem tot behoeve deser stadt begost te maken vande privilegien ende oude boecken deser stadt, Soo is by Mynen Heeren Borgemeesteren ende Schepenen deser stadt geordonneert opde selve requeste, dat nopende de recompensie vande inventarisatie tot behoeff deser stadt begost te maken sal daeraff inder redelycheyt gecontenteert worden, dat de voers. Inventarisatie ende besoignee volbracht wesende. Actum den XXVII novembris anno 1579.

In een ander stuk uit 1606 zegt De Moy:

Ende in den jaere 1576 geworden synde Garde de Chartres, ofte Bewaerder van den Privilegien ende Munimenten deser stadt, ende hem ouergeleuert synde de sluetelen vander Privilegie-Camer, heeft de selue soo ontstelt geuonden, dat allen de pampieren ende brieuen, synde nou gesloten in twee groote cassen, al ouer hoop waren in de camer geworpen by den Spaeniaerden in het miserabel Sack, meynende daer gelt te vinden. Alle welcke stucken, brieuen ende pampieren den suppliant heeft in ordre gestelt ende die gelecht in twee groote cassen, ende daer op gescreuen tgene daer inne steect.

De magistraat was de secretaris voor zijn werk erkentelijk. Door het besluit van 12 september 1589 ontving De Moy voor zijn werk een beloning van 1200 gulden en in 1607 een levenslang pensioen van 500 gulden, buiten zijn gewone jaarwedde.
(Fr. Verachter, Inventaire des Chartes et Privilèges d’Anvers, bl. XXI)

Verder staat in de stadsrekeningen van 1589 de volgende aantekening van een gift aan onze secretaris:

Hendrik de Moy, Secretaris deser stadt, de somme van vyff hondert ponden arthois, de iiije, & dairaff ouer gelycke somme den selve toegevuecht voor een vereeringhe ende remuneratie van dat hy tGulden boeck dwelck inden brant vanden jare XVe lxxvj gebleuen ende verbrant was, vuyt laste van mynen Heeren, wederomme vergadert ende in een auctenticque forme gestelt heeft, ende nyet alleenlick daerinne gebrocht dordonnantiën mette stucken die te voren daer inne begrepen waren, maer oock diuersche Ordonnanciën naderhandt ges tatueert int selve volumen hy gevuecht hebbende, dairaff twee int nette doen scyuen ende binden, deene voor myne Heeren ende dander om op de Laeckengulde ter eeuwiger memorien, ende omme recht daervuyt te plegen, geleeght ende bewert te wordene, ende de resterende C ponden voor het schryuen van beyde de voirc. Boecken, naer vuytwysen vander acte collegiael van den ixn may xve lxxxviij. Ordonnancie ende quitancie . . . ve ponden.
(1589, Stadsrekeningen, fol. Ije lviij verso)

Hendrik de Moy werkte in moeilijke tijden.
De Moy beleefde de beroerten van de 16e eeuw als stadssecretaris. Hij werkte onder verschillende besturen en wist altijd het vertrouwen van de overheid te winnen, zonder zijn persoonlijke mening op te offeren. Hij voerde vrank en vrij zijn opdracht uit en was in feite onmisbaar geworden door zijn gewetensvolle werk.

In 1581, ontving De Moy, als Secretaris, de volgende jaarwedde:
Voor ordinarisse gagiën ….. £ 50, —
Als oudste Secretaris ……………   25, —
Bovendien had hij nog aanzienlijke neveninkomsten.

Werk voor andere steden
De Moy werd dikwijls met zendingen belast door de magistraat van andere steden. In de stadsrekening van 1577 staat het volgende
(p. 206):

Hendrik de Moy, Secretaris deser stadt, de somme van seuentachtig ponden sesthien schellinghen artois. Ter zaken van vacatien ende verschoten gelde by hem inder Stadt zaecken, zoo tot Brugge, Gendt, als elders gedaen, naervolgende twee distincte Attestatien, Ordonnantie vander daten den xxvije January lxxviij ende quitancie…..
lxxxvij p. xvj sch.

Hendrik de Moy voorn. de somme van hondert negenenvyftich ponden seven schellingen artois. Ter zaecken van vacatiën ende verschoten gelde hem in diverse seser Stadt zaecken tot Gendt, Bruesel, ende Mechelen gedaen, volgende d’attestatie oft Acte, Ordonnantie de data xxe January lxxviij, ende quictancie…

clix p. vij sc.

Op 17 december 1583 onder het bestuur van de burgemeesters Philips van Marnix en Jakob van Wachtendonck werd hij samen met zijn ambtgenoot Dionisius van der Neesen bedankt voor zijn diensten. Beiden werden vervangen door de secretarissen meester Melchior Zuerius en meester Bartholomeus van den Corput. (De derde secretaris, Georgius Kieffel, werd op 19 juni 1584 afgezet en vervangen door meester Baudewyn van Berlicom. De secretaris Joachim Gielis alleen bleef in bediening. Hij werd het volgende jaar in 1586 door de prins van Parma afgezet en vervangen door de geleerde Joannes Bochius.)
Een jaar nadien werd hij evenals zijn collega’s in zijn ambt hersteld door de prins van Parma.

Overlijden

Na een welgevulde loopbaan overleed De Moy in Antwerpen op 15 februari 1610 op 75-jarige leeftijd. Hij had 48 jaar in dienst van de stad doorgebracht. Zijn stoffelijk overschot werd in de O.-L.-V.-kerk begraven, waar zijn erfgenamen een marmeren gedenkteken oprichtten, versierd met drie beelden van Jan van Mildert en dat tot de inval van de Fransen in 1798 bleef bestaan. Het opschrift luidde als volgt:

Het wapen van De Moy, gevierendeeld met de familie Moninckx

Huiszoekingen na het overlijden

Voor het vervaardigen van zijn geschiedkundige werken had secretaris De Moy thuis verschillende manuscripten behouden die door hem waren opgesteld en ook enkele bescheiden die de stad toebehoorden. Alhoewel onze stadgenoot de griffier Brandt en de secretaris Rubens voor schoonzonen had, vond de magistraat het toch nodig zijn sterfhuis te doen doorzoeken en al de papieren waarop het aanspraak maakte in beslag te nemen.

Daarvoor werden de schepen Nikolaas van Mechelen, de griffier
J. Jacobeus en de secretaris J. Uwens afgevaardigd, die de volgende inventaris opstelden:

Een nota op het einde van het blad schijnt aan te duiden dat de teruggebrachte stukken aan het magistraat op 25 september 1612  werden afgeleverd.

In 1615 deed  de magistraat een nieuwe huiszoeking bij De Moy.

Myne Heeren Borgemeesteren ende Schepenen der stadt van Antwerpen, hebben gecommiteert ende commiteren mits desen Heer Henrick van Etten, Riddere, Schepene, Mr Jacob Roelants, Pensionaris, ende Mr Joris Uwens, Secrataris deser
stadt, omme te visiteren inden sterffhuyse van wylen Mr Henrick de Moy oft syne weduwe, oft aldaer syn berustende eenighe boecken die deser stadt soude moghen toecommen ende, ingevalle jae, de selve naer hun te nemen tot behoeff der
selver stadt.
Actum iiij Maij 1615


J. Jacobus